Tussen februari en april 2023 heeft GGD Twente onderzoek gedaan onder 6 locaties van dierenambulances- en opvangcentra in regio Twente.
Het onderzoek besteedde aandacht aan de behoeften van de medewerkers op het gebied van zoönosen: dierziekten die op de mens overdraagbaar zijn. Daarnaast richtte het onderzoek zich op onderdelen die een bevorderend of belemmerend effect hebben op het zoönotische blootstellingsrisico van medewerkers.
Resultaten
De vragenlijst werd verspreid onder 114 medewerkers waarvan 49 respondenten de vragenlijst volledig hebben ingevuld.
Werkplek medewerkers
Van de 49 respondenten werkt 48% bij de dierenambulance. Verder werkt 37% bij een dierenopvangcentrum en werkt 18% bij een gastgezin voor dieren.
Werkervaring in de vrijwillige diersector
Van de 49 respondenten heeft 26% meer dan 5 jaar ervaring in de vrijwillige diersector. Daarnaast heeft 29% 1 tot 5 jaar ervaring en 17% 6 tot 12 maanden ervaring. Van de 49 respondenten heeft 28% 0 tot 6 maanden ervaring in de vrijwillige diersector.
Dieren
Tijdens het onderzoek is gevraagd met welke dieren medewerkers in aanraking komen. De top vijf dieren waar de 49 respondenten tijdens hun werk mee in aanmerking komen zijn katten (93%), honden (74%), vogels (69%), konijnen (67%) en vleermuizen (48%). Deze dieren vormen mogelijk een reservoir voor ziektes als rabiës, psittacose, aviaire influenza, campylobacter, salmonellose en STEC.
Daarnaast is gebleken dat de respondenten vaak in bos- en waterrijke gebieden lopen. Hier lopen zij een verhoogd risico om ziek te worden door teken (ziekte van Lyme, tekenencefalitis), ratten en muizen (hantavirus, leptospirose).
Krab- en bijtincidenten
Van de 49 respondenten geeft 76% aan dat een beet of krab bij de werkzaamheden hoort, terwijl 24% het hier mee oneens is. Verder geeft 57% van de respondenten aan wel eens gebeten en/of gekrabd te zijn tijdens de werkzaamheden.
Mindset en gedrag
Van de 49 respondenten weet 58% (heel) vaak hoe hij of zij zich op het werk moet beschermen tegen zoönosen, terwijl 38% dit soms weet. Van de respondenten weet slechts 4% (bijna) nooit hoe hij of zij zich moet beschermen.
Verder draagt 67% van de respondenten PBM (persoonlijke beschermingsmiddelen) in risicosituaties. Van de 49 respondenten geeft 21% aan dit soms te doen, terwijl 12% aangeeft (bijna) nooit PBM te dragen.
Van de 49 respondenten is 63% (bijna) nooit bang voor een krab of beet, terwijl 37% aangeeft dit soms te zijn.
Verder maakt 67% van de respondenten zich (bijna) nooit zorgen over dierziekten. Van de 49 respondenten geeft 27% aan zich soms zorgen te maken, terwijl 6% zich (heel) vaak zorgen maakt.
Bevindingen deskundigheid en informatievoorziening
Van de 49 respondenten geeft 22% aan dat er scholing wordt gegeven over het gebruik van beschermingsmiddelen. Verder geeft 28% aan geen scholing hierover te krijgen en geeft 50% van de respondenten aan hier niets van te weten.
Van de 49 respondenten geeft 27% aan dat er scholing wordt gegeven over dierziekten. Verder geeft 19% aan geen scholing hierover te krijgen en geeft 54% van de respondenten aan hier niets van te weten.
Bevindingen richtlijnen
Tijdens het onderzoek is gevraagd of de richtlijnen over PBM (persoonlijke beschermingsmiddelen) en zoönosen binnen handbereik zijn bij risico-situaties. Van de 49 respondenten geeft 49% aan dat deze (heel) vaak binnen handbereik zijn. Daarnaast geeft 23% aan dat de richtlijnen soms binnen handbereik zijn. Verder geeft 25% van de 49 respondenten aan dat deze (bijna) nooit binnen handbereik zijn.
Daarnaast geeft 73% van de 49 respondenten aan dat zij de richtlijn over PBM niet kunnen vinden. Verder kan 37% de richtlijn over bijtincidenten niet vinden.
Kennisbehoefte
Uit het onderzoek is gebleken dat de 49 respondenten behoefte hebben aan meer kennis over zoönosen in het algemeen (83%), het gebruik van beschermende kleding (56%), benadering en hantering van dieren (63%) en werkgerelateerde vaccinaties (71%).
Aanbevelingen
- Organiseer periodieke scholingen/trainingen voor medewerkers over zoönosen en hoe zij zich hiertegen kunnen beschermen.
- Zorg dat er richtlijnen opgesteld zijn over zoönosen en gepaste persoonlijke beschermingsmiddelen.
- Zorg dat medewerkers op de hoogte zijn van richtlijnen over zoönosen en persoonlijke beschermingsmiddelen en waar zij deze kunnen vinden.
- Zorg dat medewerkers toegang hebben tot richtlijnen tijdens hun werkzaamheden
- Licht medewerkers in over werkgerelateerde vaccinaties en verwijs hen naar een organisatie die dit kan uitvoeren als zij hierin interesse tonen.